Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Francine De Loose  

een ongewoon verhaal


Francine
De Loose

‘Het leven is een geschenk, maar we krijgen het niet cadeau’*. Aan dit citaat moest ik denken toen ik het verhaal hoorde van Francine. Bijna 54 jaar heeft zij in het klooster van de zusters van Vincentius a Paulo gewoond. Eerst als weesmeisje, later als kloosterlinge. In 2000 koos zij resoluut voor een ander leven. Een leven buiten de muren van het klooster. Voor haar een moedige keuze tussen ‘sterven of leven’. Ze koos voor het laatste. Zonder rancunes vertelde ze me haar verhaal… Een ongewoon verhaal!

Francine woont één hoog in een gezellige flat op de Lokerenbaan tegenover de Zeelse Delhaize. Op een doordeweekse dag ergens in december 2016 was ik er welkom voor een potje koffie en een babbel over haar leven.
Ik ben geboren op 1 maart 1946 als Odila De Loose, steekt Francine van wal. Mijn mitje heette zo en dus erfde ik haar naam, maar mijn moeder hoorde liever mijn tweede naam Francine en dus werd ik Francine. We woonden in een van de 12 apostelhuizen op den Dries. Mijn vader was Georges De Loose en die was schoenmaker. Op heel jonge leeftijd is hij blind geworden door een erfelijke oogziekte. Op zijn 34 was hij volledig blind en werd hij invalide. Mijn moeder was Magdalena Smekens. Ik had nog een broer Pierre die elf jaar ouder was en een zus waarmee ik 8 jaar verschilde. Toen ik zes maanden was, is mijn moeder gestorven. De echte oorzaak van haar dood heb ik nooit geweten. Het moet een bloedziekte geweest zijn. Leukemie of zoiets, in die tijd wist men daar nog niet veel over.
  Francine als peuter met haar zus
Francine als peuter samen met haar zus

Francine met vijf andere weesmeisjes

Francine als meisje van 9 jaar.
v.l.n.r. Suzanne Verbeeck, Francine De Loose, Julienne De Ridder, Suzanne Burm, Yvonne Verbeeck en Paula De Loose

 

Door haar dood is er in ons gezin veel veranderd. Omdat mijn vader niet voor ons kon zorgen, werd mijn zus opgenomen in het weeshuis op de Kouter en ik werd opgevangen in een kinderkribbe in Nazareth. Mijn broer mocht thuisblijven en moest gaan werken om ervoor te zorgen dat mijn vader de eindjes aan elkaar kon knopen, want zo’n invalidesteun was echt niet om over naar huis te schrijven.
Tot mijn twee jaar en zes maanden ben ik in Nazareth gebleven, gaat Francine verder, en daarna verhuisde ik naar het Zeelse weeshuis.

Ik was de jongste wees in heel het tehuis. Er waren in die tijd nog om en bij de dertig weesmeisjes, maar die waren allemaal een pak ouder dan ik. De meisjes waren in groepen ingedeeld, maar van mijn leeftijd was er niemand. Ik heb schoolgelopen op de Kouter, maar aan die tijd houd ik geen mooie herinneringen over. Ik zat vaak alleen in een grote ruimte en ik had niemand om mee te spelen.

Wij waren wezen en wij droegen altijd een zwarte schort, dat was ons ‘uniform’. Ze zagen ons van ver aankomen en heel vaak werden we er nog eens aan herinnerd dat we wezen waren. ‘Dat zijn wezen!’ Hoe dikwijls heb ik dat in mijn jeugd moeten horen en, voegt Francine er aan toe, ik hoor die stemmen nog in mijn hoofd, ook al zijn we zovele jaren later. De wezen mochten als het kermis was op een bepaalde dag gratis op de molens zitten. In groep trokken we naar de kermis ‘met onze zwarte schort’ aan. Ik beleefde daar geen plezier aan, want we werden de hele tijd bekeken en met de vinger gewezen. Ik vond dat echt verschrikkelijk.
Die periode tot mijn 12 jaar was voor mij een ellendige periode. De zusters waren erg streng en regelmatig werd ik gestraft als ik iets mispeuterde. Met je knieën in je klompen en je handen omhoog was een normale straf. Toen ik mijn eerste communie deed moesten we aan de communiebank knielen en een tafelke maken met het doek van de communiebank. Dat was een dubbel doek en ze hadden ons ingepeperd dat we die doek enkel moesten nemen. Gerard, ook een weesjongen, kon dat blijkbaar niet onthouden en aan de communiebank zei ik het hem nog eens. Jawadde, ik had gebabbeld in de mis. Het kot was te klein en voor de rest van de dag werd ik gestraft. Die zusters hadden er een handje van weg om ons bang te maken voor van alles en nog wat. De periode van Sint-Maarten vond ik een verschrikkelijke tijd. Gestraft was buiten gaan staan en er werd met kettingen gerammeld… Ik mag er niet aan denken of ik krijg er nog nachtmerries van, zegt Francine, zo schau was ik van Zwarte Piet.
Waren er dan geen zusters met een hart onder hun habijt, vraag ik Francine. Oja, antwoordt Francine, zuster Theofila (Certyn) was een schat van een mens, dat was een engel. Soms moest ze me straffen van moeder overste en ik zag dat dat haar hartzeer deed. Ik zag haar graag en had enorm veel respect voor haar. Ze is gelukkig heel oud geworden. Met één zuster boterde het helemaal niet. Ik heb ooit mijn pop, die ik van mijn meter had gekregen, moeten afgeven aan een kind van haar broer. Ik vocht voor mijn pop, maar niks mocht baten. Ik was mijn pop kwijt en werd nog gestraft voor mijn gedrag.
 

Francine bij haar plechtige communie

Francine bij haar plechtige communie

Francine in Erpe Mere

Francine (vooraan midden) in Erpe-Mere

  Toen ik 11 werd, mocht ik op internaat in Erpe-Mere. Dat was een beslissing van de COO (Commissie van de Openbare Onderstand, het huidige OCMW). Iemand uit de raad had daar een tante nonneke en dus kon ik daar naar de technische school. Zes jaar lang was ik intern bij de zusters Jozefienen. Dat waren mijn schoonste jaren, daar ben ik gelukkig geweest, daar was ik een gewoon meisje, geen wees. In het begin mocht ik maar om de maand naar ‘huis’ komen, maar dat deerde me niet. Ik was daar graag en ik huilde iedere keer als ik naar Zele moest. Zes jaar heb ik daar snit en naad gevolgd. Eerlijk gezegd dik tegen mijn goesting, bekent Francine, dat was niet mijn keuze, maar ik had nu eenmaal niets in de pap te brokken en in die jaren moest je als vrouw kunnen naaien.
Op mijn achttiende was het school uit voor mij, vervolgt Francine. Ik had dolgraag voor verpleegster gestudeerd, maar dat mocht niet. Terug in Zele mocht ik kuisen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Het kloosterregime was heel rigide. Iedere morgen, zon- en weekdag, was het opstaan om 5 uur, de paternoster lezen, om halfzeven was de mis en daarna het ontbijt en dit 365 dagen lang. Ik ben verschillende keren in de kapel van mijn stoel gevallen omdat ik in slaap gesukkeld was.
Mijn leven ging verder. Ik deed wat van mij gevraagd werd en dat was werken, werken en nog eens werken. Voor iets anders was er geen tijd en ruimte.
Ik kwam nooit buiten en van mannen was ik bang. Wat ze me allemaal wijsmaakten in die tijd. Het andere geslacht werd allesbehalve mooi afgeschilderd, dat kan ik je verzekeren, zegt Francine resoluut. Ik mocht naar de kermis gaan maar ze stuurden een oud vrouwtje mee als chaperonne, ik had eens in mijn ongeluk kunnen lopen.
Ik was 21 jaar en ik werd novice. Was dat roeping? vraag ik Francine. Roeping!? Ik kon nergens heen, ik had niets, maakte ik mezelf wijs en dus trad ik maar in. Zuster Gudula (Troch) was de noviciaatzuster die als taak had mij te begeleiden. Dat was een mens met een goed hart en eigenlijk klikte het wel met haar.
Maar mijn ‘roeping’ was meer mijn twijfel. Als ik tegen zuster Gudula zei dat ik niet zou blijven, antwoordde ze resoluut dat dat bekoringen waren en dat ik maar veel moest bidden voor mijn roeping. Hoe meer ik bad, hoe slechter het ging, bekent Francine.
Na 2 jaar novice legde ik mijn tijdelijke geloften af en kreeg ik een zwart kapke. Na drie jaar word je verwacht om je eeuwige geloften af te leggen. Ik heb die twee keer met drie jaar uitgesteld omdat ik er helemaal niet klaar voor was. Ik voelde me er helemaal niet goed bij, maar ik had niemand die me hielp of waar ik bij terecht kon.
 

Zuster Francine met 7 medezusters

Zuster Francine als novice (wit kapje)
rij 1: zr. Margriet, zr. Cecile, zr. Gudula en zr. Elza
rij 2: zr. Ria, zr. Etienne, zr. Francine en zr. Beatrijs

zuster Francine aan het werk in de keuken

Zuster Francine aan het werk in de keuken.

 

Na het noviciaat vroegen ze me wat ik graag zou doen. Verpleegster studeren, antwoordde ik. Maar kindje toch, suste moeder overste. Ze noemden me altijd ‘kindje’ en dat kindje vloog de keuken in, want de zuster die instond voor de keuken werd oud en moest een opvolgster krijgen.

25 Jaar lang heb ik dus gekookt voor het ziekenhuis en het klooster in de kelder van het ziekenhuis. Een ruimte met mat glas waar ik niet zag welk weer het buiten was. Met de keukenzuster klikte het hoegenaamd niet en als ze me den duvel kon aan doen, had ik prijs. Zo moest ik eens een cursus om te mogen koken in een ziekenhuis volgen. Dat was zes maanden scholing met de nodige examens aan het einde, maar studeren overdag kon volgens die zuster hoegenaamd niet, ik moest dat maar ’s avonds doen.

aandenken aan haar tijdelijke geloften

Op 18 mei 1970 legde zuster Francine haar tijdelijke gelofte van armoede, maagdelijkheid en gehoorzaamheid af.
Dat gebeurde in een speciale viering waarin ze haar zwarte kap en haar ring kreeg als bruid van de Heer.

Toen de kliniek sloot en het rusthuis er kwam, besloot men om de maaltijden te laten bereiden door Sodexo. Ik kon toen kiezen tussen in de keuken blijven of naar de verzorging gaan. Die keuze was toen rap gemaakt: ik koos voor de verzorging. Eerst was dit in de oude kliniek en daarna in ‘De Vliet’.
Ik was eindelijk uit de keuken en die nieuwe job lag me echt: zorgen voor mensen! En nu had ik tenminste contact met andere mensen en daar genoot ik van. Ik volgde een opleiding wat ze nu bejaardenzorg noemen, maar toen was dat nog iets anders. Ik mocht wat meer doen dan een bejaardenhelpster, ik mocht bijvoorbeeld ook spuitjes geven en zo.

Contact met mensen heb ik altijd heel belangrijk gevonden. Ik heb jaren deel uitgemaakt van de parochieraad, heb meer dan 20 jaar vormselcatechese gegeven en de vrouwen van de KAV gaven hun kookcursussen bij ons in de keuken. Dat vond ik plezant ook al had ik nadien een grote opkuis, maar dat deerde me niet.

  Francine bij twee bejaarden

Ook heb ik een cursus palliatieve thuiszorg gevolgd, alhoewel ik daar echt voor heb moeten zagen. Voor mensen zorgen is echt mijn ding. Tien jaar lang trok ik op vrijdag naar ‘De Haven’ van twee tot acht. Ik heb respect voor het werk van de verpleegkundigen, maar zij hebben niet altijd de ruimte om tijd te maken voor hun mensen. Een vrijwilliger kan dat wel en patiënten appreciëren dat luisterend oor, dat ‘er zijn’ voor hen. Jammer genoeg is ‘De Haven’ verhuisd naar Dendermonde en ik ben niet mee verhuisd.

In 2000 ben ik uitgetreden, vertelt Francine, en dat was geen makkelijke beslissing, dat kan ik je verzekeren. Op dat moment werd het me allemaal een beetje te veel. Het was voor mij ‘leven’ of ‘sterven’. Ik voelde me niet meer gerespecteerd, wat ik deed was nooit goed en het was altijd maar werken en werken. In het jaar voordien had ik een PRH-cursus gevolgd en daar zijn me een aantal dingen duidelijk geworden. Bovendien heb ik er een goede vriendin aan overgehouden, waaraan ik kwijt kon wat me dwars zat en die me ook hielp als ik het nodig had.

Na veel vieren en vijven heb ik dan uiteindelijk de knoop doorgehakt. Ik vond dat ik meer goed kon doen buiten de kloostermuren. Op 1 maart 2000, op mijn verjaardag, heb ik mijn besluit aan de zusters meegedeeld. Van de toenmalige overste kon ik niet vlug genoeg vertrekken.

 

Ik was 54. Ik wist van toeten of blazen als het over financies ging. In de verste verte wist ik niet wat ik verdiende en geld had ik nooit gehad. In een gesprek met de bisschop kwam ik te weten dat ik recht had op een bepaalde som. Die is me wel uitbetaald, alhoewel het minder was dan de voorgestelde som. Maar soit, zegt Francine, gedane zaken nemen geen keer.

Op de Dendermondebaan kon ik een gemeubeld appartement huren, maar dat kwam pas vrij op 1 mei. Ik heb dan twee maanden bij mijn nicht en mijn zuster verbleven. Toen mijn appartement vrij kwam heb ik heel veel gekregen van mijn collega’s. Zij wilden dat ik goed kon starten. Van mijn huisdokter kreeg ik een grote mand met etenswaren. Die vriendschap van die mensen was voor mij echt een riem onder mijn hart. Gelukkig kon ik ook mijn baan in De Vliet behouden alhoewel men geprobeerd heeft om me te transfereren naar Maarkedal, maar daar heeft de directeur van het rusthuis gelukkig een stokje voor gestoken. In 2009 ben ik er met pensioen gegaan.

Sinds ik met pensioen ben, engageer ik me als vrijwilligster bij de vakanties van Ziekenzorg. Soms is dat in Ter Duinen in Nieuwpoort, soms in Hooidonk in Zandhoven. Voor mij is dat een beetje vakantie, maar ik bezorg mensen die ziek zijn ook een leuke tijd.

groepsfoto helpers ziekenzorg

De helpers van Ziekenzorg in Nieuwpoort.
Francine zit vooraan links, Marcel is de derde van links.

  Toen ik een aantal jaren geleden terug kwam van Nieuwpoort, zat ik samen met een andere vrijwilliger op de trein. Aan zee vond ik hem een stille, eerder stroeve man, maar we raakten aan de klap. Voor ik in Lokeren afstapte, vroeg hij om telefoonnummers uit te wisselen, zodat we de volgende keer konden afspreken om samen naar zee te treinen.
Enkele weken later belde hij me op met de vraag of ik geen zin had om bij hem eens te komen eten. Ik wist eerst niet wie ik aan de lijn had, bekent Francine. Ik stond eerlijk gezegd met mijn mond vol tanden, want ik had dat helemaal niet verwacht. Na lang aandringen heb ik dan toch maar ‘ja’ gezegd. En dat viel best mee en in de volgende weken en maanden spraken we regelmatig af. Om een lang verhaal kort te maken, in 2012 zijn we gaan samenwonen op de Lokerenbaan.
Ik ben misschien een late roeping, lacht Francine, maar dat valt best mee. Het klikt en we zijn gelukkig. In het begin was het wel serieus aanpassen, ik was het niet gewoon om rekening te houden met een ander. Samen zetten we ons in voor de Ziekenzorgvakanties en we zingen in het Familiekoor.
Verder ben ik ook nog actief bij OKRA, in Het Noodwinkeltje en voor Ziekenzorg knutsel ik nog veel. Verder hou ik van breien en wandelen. Ik verveel me nooit. Ik heb ook nog vier Indische kinderen die ik sponsor via De Vreugdezaaiers om hun studies te betalen. Aan de muur hangen hun foto’s.
Onzen babbel loopt op zijn einde. En hoe kijk je op dat alles terug? is mijn laatste vraag. Ik heb maar twee periodes in mijn leven waar ik graag op terugkijk, antwoordt Francine, dat is dat internaat van mijn 11 tot mijn 18 jaar en de periode van 2000 tot nu. Over die jaren in het klooster kan ik echt geen glorie zingen. Ik ben nu content en gelukkig! Ook al was die beslissing in 2000 geen makkelijke, het bleek voor mij de juiste te zijn. Ik ben nooit uit het klooster gegaan met de bedoeling van een man te zoeken, die is gewoon op mijn weg gekomen… Mijn leven zou er wellicht anders uit gezien hebben, mocht mijn moeder niet gestorven zijn, maar soit. Ondanks alles wat ik meemaakte heb ik toch mijn geloof niet verloren. Ik geloof in wat ik doe voor mensen en ik doe het met hart en ziel! Niets minder, niets meer!
  Francine met haar vriend Marcel

Bedankt, Francine, voor dit ongewoon verhaal.

Ik duim voor jou dat je, samen met Marcel, nog lang mag genieten van de schoonste tijd van je leven!

Mark De Block
25-XI-2017

* Citaat van Eric Van der Steen, Nederlands auteur